Tag Archives: roodkousje

Het sprookje van Roodkousje

In de Nederlandse vertaling uit 1819 van Den ridder Don Quichot van Mancha (deel 1) van Cervantes zegt een pastoor op pagina 399:

Hij heeft mij eens zijne leevenshistorie verteld; en dezelve is zo wonderlijk, dat zo een ander mij die verhaald hadt van minder geloofwaardigheid, ik zou zijn vertelling voor een sprookje van het roodkousje gehouden hebben.

In onze vaderlandse letterkunde wordt er af en toe gezinspeeld op het bestaan van een sprookje van Roodkousje, maar nooit wordt er ook maar een hint gegeven waar dit sprookje over gaat, kennelijk omdat het overbekend is. De eerste inval die iemand zou kunnen hebben is: dat zal dan wel het sprookje van Roodkapje geweest zijn. Maar er is geen enkele versie van dit sprookje bekend waarin het meisje geen rood kapje draagt maar rode kousjes. Het Woordenboek der Nederlandse Taal houdt het derhalve hier op:

Als eigennaam, nagenoeg uitsluitend voorkomend in de verbinding het sprookje van (het) Roodkousje, een eertijds zeer bekend en ook thans nog niet geheel vergeten plaagvertelsel; zie verder Boekenoogen in Volkskunde 20, 131 volg. en 205.

G.J. Boekenoogen was eind negentiende eeuw enkele relicten van Roodkousje op het spoor gekomen. Op 29 maart 1892 krijgt hij de volgende optekening per brief uit Leiden toegezonden:

Een plaagliedje
De kinderen smeeken de oudste zuster om een vertelling en zij zegt eindelijk: “Nu zal ik je dan vertellen, een mooi avontuurtje, een schoon avontuurtje van rood rood kousje? Wil je het weten, dan zal ik het je zeggen.” De kinderen: “Ja, asjeblief.” De vertelster: “Neen, het is niet ja asjeblief, maar het is een mooi avontuurtje, een schoon avontuurtje, een avontuurtje van rood rood kousje, wil je het weten, dan zal ik het je zeggen.” De kinderen allen: “Ik wil het weten!” De oudste zuster: “Neen, het is niet ik wil het weten, maar een mooi avontuurtje” en al zoo door tot eindelijk de geplaagde kleinen met gesloten vuistjes op de verhaalster aanstormen in dolle woede, en de zuster eindelijk tot diepe teleurstelling der kleinen bekennen moet, dat zij er ook niets van weet. Die roode roode kousjes waren toen ter tijd zoo heerlijk om te hooren zeggen, toen wij niets dan witte kousjes zagen of aanhadden.

Dat het om een plaagvertelsel zou gaan, lijkt bevestigd te worden door Adriaan Beets (de zoon van de schrijver Nicolaas, en net als Boekenoogen redacteur bij het WNT):

Een kort avertuurtje, een lang avertuurtje, van rooje en witte kousjes.
Ik zal je es ‘n avertuurtje vertellen, een kort avertuurtje, een lang avertuurtje, van rooje en witte kousjes. Vind je ‘t mooi? Ja.
Nou, dan vertel ik je een kort…
(van Woutje Bakker, dienstbode van mijne ouders omstreeks 1874, geb. Harderwijk)

Het sprookje komt als plaagvertelsel derhalve nooit op gang, maar blijft als het ware in de groef hangen. Dit kan verklaren waarom we nooit iets concreets over de inhoud vernemen.

Alhoewel dit inmiddels al tijdenlang de meest gangbare verklaring is, blijft er iets knagen. Waarom wordt het Roodkousje in de oudere letterkunde toch regelmatig opgevoerd als een sprookje dat iedereen van haver tot gort kent, dat verder geen toelichting behoeft, en dat min of meer synoniem staat met bakerpraat en oudewijvenleuter?

In een wat oudere publicatie, De Volksvermaken uit 1871, kwam Jan ter Gouw nog met een heel andere verklaring. Hij identificeert de sprookjes van Moeder de Gans met het sprookje van Roodkousje. Roodkousje is een “vette gans: men behoeft slechts naar haar pooten te zien, om te begrijpen hoe zij in de kindertaal dien naam kreeg.” Moeder de Gans werd in de Nederlandse volksmond dus Roodkousje genoemd, en dit verklaart wederom waarom we niets weten over de inhoud van het sprookje. Het gaat immers helemaal niet om één sprookje, maar om een hele bundel.

Die bundel werd in 1697 gepubliceerd door Charles Perrault als Histoires ou contes du temps passé, avec des moralités: Contes de ma mère l’Oye. Het laatste deel van de titel is uiteindelijk het beroemdst geworden. Nederlandse uitgaven van dit Franse sprookjesboek lijken de veronderstelling van Jan ter Gouw te ondersteunen. Uit circa 1750 kennen we de Vermaaklijke vertellingen van den ouden Tijd, of zoogenaamde sprookjes van het Roodkousje; zijnde de vertellingen van Moeder de Gans. Zo’n titel laat toch weinig te raden over, zou men denken. Een aanverwante editie in duodecimo, begin negentiende eeuw in Amsterdam uitgegeven door de Gebroeders van Arum (te koop voor 50 cent), heet: Spreukjes van roodkousje, of vertellingen van grootvader Zwaan, met gekleurde plaatjes.

Net als we besluiten dat dit een fraaie verklaring voor Roodkousje is, duikt er een nieuwe vindplaats op. In 1691 verschijnt er een Nederlandse vertaling van een blijspel van Molière onder de titel: School voor de jaloerschen. In dit stuk zegt het personage Santilane op pagina 22:

Zeg datze by my komt hier beneden; Ik zal haar geen sprookje van ‘t roodkousje, noch slechte reden verhalen.”

Deze tekst is zes jaar eerder verschenen dan het boek van Perrault: het Roodkousje is dus onmiskenbaar ouder dan Moeder de Gans. En weer suggereert de uitdrukking dat iedereen wel snapt wat het sprookje van het Roodkousje is. Het lijkt een begrip sinds jaar en dag.

Dat hebben wij weer! Hebben we eindelijk eens een sprookje dat echt typisch Nederlands kan zijn, kunnen we het nergens meer terugvinden! Alhoewel… in een Catalogus van schilderyen, verkogt den 9 Augustus 1739, in Amsterdam, wordt als vijftiende item het volgende aangeboden:

Een bekent stukje, door Jan Steen, verbeeldende het Rood kousje, twee beeldjes extra puik.

Wat er met dat laatste bedoeld wordt, is me niet helemaal duidelijk, maar de zeventiende-eeuwse schilder Jan Steen heeft dus een schilderij gemaakt van Roodkousje, en dat is blijkens de catalogus een “bekent stukje” – ofwel het schilderij van Steen, ofwel het afgebeelde tafereel. Het schilderij van Roodkousje is thans in het bezit van het Rijksmuseum en heet officieel Het toilet

Image

Als we de kunsthistorici mogen geloven dan is dit onmiskenbaar de afbeelding van een prostituée. Alle symbolen, ook de rode kousen, wijzen op onkuisheid en hoererij. Het verhaal van Roodkousje hoort dus mogelijk thuis in dezelfde categorie als het lied van Kortjakje. Bij het woord ‘sprookje’ moeten we ons in de zestiende en zeventiende eeuw ook niet al te veel lieflijks indenken. Het lijkt erop dat het verhaal van Roodkousje in deze eeuwen in de mondelinge overlevering al spreekwoordelijk was geworden, maar we hebben misschien wat te lang in de verkeerde richting gezocht. De zoektocht gaat door, maar nu naar het (leugen- of leuter-) verhaal van een vrouw van lichte zeden. 

2 Comments

Filed under Uncategorized